Archief

Maandblad Zuid-Afrika en de beeldvorming over stamverwantschap, 1945-1960

3 augustus 2021
Auteur: Joppe Bastiaansen
Foto: ZAH archief

Delen:

Het is deze maand precies 369 jaar geleden dat Jan van Riebeeck voet aan land zette in Zuidelijk Afrika. De reis van de Nederlander vormde het beginpunt van een lange gedeelde geschiedenis tussen Nederland en Zuid-Afrika. Soms was de onderlinge band duidelijk zichtbaar, soms bestond het alleen latent, maar het was er altijd. Vanaf de late negentiende eeuw wordt die onderlinge band met regelmaat in ‘etnische’ termen uitgelegd, men sprak van ‘stamverwantschap’, een begrip dat aanduidt dat Nederlanders en witte Afrikaners telgen zouden zijn van eenzelfde ‘stam’.

Maandblad Zuid-Afrika is mede opgericht op basis van dit idee van ‘etnische’ verbondenheid. Het tijdschrift werd uitgegeven door de Nederlands Zuid-Afrikaanse Vereniging (NZAV) en verscheen zowel in Nederland als in Zuid-Afrika. Voor mijn masterscriptie onderzoek ik hoe de beeldvorming over de stamverwantschap in dit tijdschrift veranderde in de periode na de Tweede Wereldoorlog tot 1960. In dit artikel leest u de eerste resultaten.

Stamverwantschap, wat is het?

In de literatuur is veel aandacht besteed aan het concept stamverwantschap. Bart de Graaff noemde het in zijn proefschrift uit 1993 een mythe die voornamelijk zichtbaar werd wanneer één van de beide groepen in de problemen kwam. Bijvoorbeeld tijdens de Tweede Boerenoorlog (1899-1902), toen Nederlanders geld ophaalden voor de Boeren die vochten tegen de Britten, of tijdens de Watersnoodramp in 1953 toen Zuid-Afrika Nederland geld stuurde voor de wederopbouw.[1] Het concept is niet tastbaar. Het is een verbeeld gevoel van saamhorigheid en verbondenheid, bijvoorbeeld zichtbaar in de cultuur van beide ‘stamverwanten’, en natuurlijk in de taal. Barbara Henkes liet zien dat het een belangrijke rol speelde in de jaren net na de Tweede Wereldoorlog toen veel Nederlanders op zoek waren naar een nieuwe bestemming met een beter perspectief. Op basis van het idee van een gedeelde cultuur migreerden veel Nederlanders naar Zuid-Afrika.[2]

De NZAV ondersteunde migranten bij dit migratieproces. Dit deden ze onder meer met het Maandblad Zuid-Afrika. Dit tijdschrift was aan het begin van de twintigste eeuw opgericht om te berichten over de culturele, politieke en economische betrekkingen met Zuid-Afrika. Omdat het blad zowel door Nederlanders als Afrikaners werd gelezen is het interessant om te onderzoeken hoe de beeldvorming over een begrip als stamverwantschap veranderde in de berichtgeving van actuele ontwikkelingen.

Jaren van toenadering

Die ontwikkelingen waren er genoeg in de periode tussen het einde van de Tweede Wereldoorlog en de opstand in Sharpeville in 1960 waarbij 69 zwarte Zuid-Afrikanen om het leven kwamen. Gedurende deze periode draaide de publieke opinie in Nederland over Zuid-Afrika vrijwel 180 graden.[3] Dit zien we ook terug in de migratiecijfers van Nederlanders naar Zuid-Afrika (zie grafiek 1). In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog neemt het aantal Nederlanders dat naar Zuid-Afrika migreert toe.

De leider van de nationalistische United Party, Jan Smuts, was op dat moment aan de macht. Hij zag Zuid-Afrika als onderdeel van de Westerse wereldorde en was blij met de Europeanen in zijn land. Met name omdat de zwarte bevolking zelfbewuster uit de Tweede Wereldoorlog was gekomen en kritischer was op het beleid van Smuts.[4] Nederland en Zuid-Afrika zochten in deze periode toenadering tot elkaar. Dit zien we terug in verschillende artikelen uit het Maandblad.

In totaal staan er in de zeventien nummers die verschenen in 1946 en 1947 negenenveertig berichten waarin het idee van de stamverwantschap tussen Nederland en Afrikaners een rol speelt. Het Maandblad verscheen in deze periode niet iedere maand vanwege de schaarste aan papier ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog.[5] De berichten die verschenen waren vooral gericht op het herstellen van het vertrouwen over en weer. Het contact was tijdens de Tweede Wereldoorlog verwaterd omdat het Maandblad in die periode niet verscheen. Pas in januari 1946 werd de uitgifte hervat.

Tijdens de oorlog was er weinig contact mogelijk tussen Nederland en Zuid-Afrika. Bovendien waren er veel Nederlanders geërgerd dat er Afrikaners waren die niet mee wilden vechten aan de kant van de geallieerden. In het eerste artikel van het Maandblad dat verscheen na de oorlog werd geprobeerd dit te nuanceren:

    Niet allen [Afrikaners], die zoover zouden kunnen gaan, hebben in 1939 en volgende jaren ook hun deel willen bijdragen tot de krachtsinspanning van de Vereenigde Volken, maar velen deden het zonder aarzelen. […] Hier wijs ik opzettelijk met nadruk op de houding van die Afrikaners, die bewust worstelend met tradities der Voortrekkers, zich zoo zeker van zichzelf gevoelen, dat zij met anderen gelijk kunnen opgaan tot behartigen van gemeenschappelijke belangen. […] In Zuid-Afrika is een volk van onzen stam door vele beproevingen en verleidingen heen tot ontwikkeling gerijpt en het ziet zich nu geplaatst in omstandigheden waarbij het zijn huis moet delen met anderen. Het poogt zich daarbij ten volle te handhaven, en zoekt zijn stempel te drukken op eigen omgeving, zet zich met overtuiging aan de problemen, niet alleen van eigen land, maar van een geheel subcontinent en draagt bovendien nog mee aan ons aller verantwoordelijkheid voor heel deze wereld. Hoe eenvoudig schijnen daarbij de problemen van ons eigen volksbestaan. Wij hebben onzen volksaard practisch ongestoord kunnen ontwikkelen en […] [hebben] ons na 1813 niet meer vertild.[6]

Bij de tekst staat geen auteur, maar het ligt voor de hand dat hoofdredacteur Pieter Jan van Winter het openingsartikel heeft geschreven. In de tekst is te lezen hoe de verbondenheid met de Afrikaners wordt gezocht. Van Winter insinueert met de laatste zin van het citaat dat de lezer niet boos moet zijn, maar juist ontzag moet hebben voor de stamgenoten overzee, die in de geschiedenis voor hetere vuren hebben gestaan dan de Nederlanders tijdens de oorlog. Daarom mag men ook begrip opbrengen voor de Afrikaners die niet hebben bijgedragen aan de kant van de geallieerden. De vele beproevingen die worden aangehaald verwijzen ongetwijfeld naar de Boerenoorlogen waarin Afrikaners en Britten tegenover elkaar stonden. Deze strijd lag nog vers in het geheugen. Daarom was het ook te verklaren dat er Afrikaners waren die niet meevochten aan de kant van hun voormalige vijand. Het plaatste de strijd van Nederlanders daarmee bovendien in perspectief. Hier was ‘slechts’ één oorlog uitgevochten. Dit stond in schril contrast met de gebeurtenissen die de Afrikaners in de recente geschiedenis hadden meegemaakt, waarin zij constant onder druk van de Britse bezetter stonden. Het artikel kan dus worden gezien als een verzoeningspoging vanuit het perspectief van het Maandblad, dat duidelijk benadrukte dat het geen wrok koesterde jegens de Afrikaners.

Daarnaast wordt in deze eerste jaargang belicht dat men in Nederland probeert het normale leven weer op te pakken. Er werden door de NZAV verschillende activiteiten georganiseerd om het gevoel van verwantschap en verbondenheid te herstellen. Zo verscheen er in het juli/augustusnummer een verslag van de studentendagen die hadden plaatsgevonden. Zuid-Afrikaanse studenten uit Engeland werden uitgenodigd in Nederland om een bezoek te brengen aan verschillende locaties zoals de bloemenveiling in Aalsmeer, en om deel te nemen aan een rondvaart over de Maas. Voor de oorlog vonden er ook regelmatig dergelijke reizen plaats.[7] Het feit dat deze activiteiten meteen weer werden opgepakt laat zien dat er veel aan werd gedaan om de banden te herstellen.[8]

In de eerste jaren net na de oorlog verschijnen er in het Maandblad ook artikelen over wat Nederlanders kunnen doen om de banden succesvol aan te halen. Uit een artikel geschreven door de Nederlander Heiko Wijnhold, die werkzaam was als hoogleraar aan de Universiteit van Pretoria, kan worden opgemaakt dat Nederlanders zich soms wat kritisch en arrogant opstelden ten opzichte van de Afrikaner ‘stamgenoten’. Veel Nederlanders in Zuid-Afrika hadden het idee dat ze zich helemaal niet hoefden aan te passen aan de Afrikaner cultuur. Althans, zo kwam dit over op Wijnhold. Hij schrijft in het juni/julinummer van 1947:

    Wanneer men als Nederlander zich op zijn stamverwantschap wil laten voorstaan of althans deze wil releveren, dan dient men te beginnen met de eigen ontwikkeling van de stamgenoten te respecteren. Dit wil in de eerste plaats zeggen, waardering voor de taal, het Afrikaans. De ontwikkeling (voor een belangrijk deel veroorzaakt door het verliezen van voldoende contact met het Nederlands) heeft een eigen taal doen ontstaan met een eigen literatuur, welke niet alleen onze belangstelling maar ook onze oprechte waardering verdient. Blijft de Nederlander op dit punt in gebreke – en helaas doen dat velen – dan is iedere gedachte aan stamverwantschap een aanfluiting geworden en dan is de Nederlander niet in het voordeel, maar in het nadeel tegenover andere buitenlanders.[9]

Wijnhold ageert in dit artikel tegen het gedrag van de Nederlanders in Zuid-Afrika. Hij impliceert dat deze groep zichzelf boven de Afrikaners plaatst. Ze doen er weinig aan om zich te verplaatsen in de cultuur van de ‘stamgenoten’. Zo blijven ze bijvoorbeeld gewoon Nederlands praten, terwijl het Afrikaans zich als eigen taal heeft ontwikkeld. Door dit niet te erkennen voegt de verbeelding van een gedeelde cultuur niets toe, aldus Wijnhold. Op die manier werkt het alleen maar averechts. Hij roept de Nederlanders op om hier verandering in aan te brengen en de banden succesvol aan te halen.

Toch kan over het algemeen geconcludeerd worden dat de banden in deze jaren inderdaad succesvol worden aangehaald. Dit komt duidelijk naar voren in de migratiecijfers van Nederlanders die naar Zuid-Afrika migreerden.

Grafiek 1: Aantal Nederlandse Migranten in Zuid-Afrika. (Bron: Sally Peberdy, Selecting Immigrants: National Identity and South Africa’s Immigration Policies 1910-2008 (Johannesburg: Wits University Press, 2009), 263-276).

In de eerste jaren na de oorlog is te zien dat het aantal Nederlandse migranten richting Zuid-Afrika sterk toeneemt. In 1948 komt de relatie kort onder druk te staan. Dit komt omdat de zittend president Jan Smuts tot ieders verbazing nipt de verkiezingen verliest van Daniel Malan, de leider van de Nasionale Party. Malan stond, net als veel witte Afrikanen, in eerste instantie heel anders tegenover de komst van de Europese migranten dan zijn voorganger Smuts. Hij vreesde dat als gevolg van de massa-immigratie de samenstelling van de witte bevolking dusdanig zou veranderen waardoor het karakter van het land in gevaar zou komen en het land haar Zuid-Afrikaanse identiteit zou verliezen. Bovendien was men bang dat de Europese migranten de goede banen en huizen zouden innemen.[10]

In Nederland was men in eerste instantie bezorgd over de rol van de nieuwe president vanwege zijn strenge migratiebeleid. Dit is terug te zien in de kleine daling van het aantal migranten naar Zuid-Afrika. Deze spanningen waren slechts van korte duur. Een jaar nadat Malan was aangetreden had de afkeer in Nederland plaatsgemaakt voor toenadering. Men toonde begrip voor de problemen waarmee de Zuid-Afrikaanse samenleving te maken had.[11] Bovendien waren de strenge immigratieregels van Malan vooral gericht op Britse migranten en konden Nederlanders nog wel makkelijk de oversteek maken. In 1949 bracht Malan een ’welwillendheidsbezoek’ aan Nederland om zijn blijk van vriendschap te tonen.[12]

Dit was het moment waarop er een periode van toenadering begon en waarbij de banden succesvol werden aangehaald.

Grafiek 2: Aantal artikelen in het Maandblad waarin de notie van stamverwantschap naar voren komt.

Dit is ook terug te zien in de berichtgeving over stamverwantschap in Het Maandblad in deze periode (zie Grafiek 2).[13] Het blad verschijnt vanaf 1948 iedere maand van het jaar, maar er verschijnen bijna twee keer zoveel artikelen waarin stamverwantschap een rol speelt. Dit kan te verklaren zijn vanwege de toenadering die wordt gezocht door beide landen. Het Maandblad dient als ideale plek waar openbaar geflirt kan worden. Dit werd bijvoorbeeld gedaan door de nieuwe president Malan.

In januari 1950 verschijnt er een verslag van een interview met Malan dat redacteur van het Maandblad H. Bloem had in december 1949. Over Bloem is weinig bekend, behalve dan dat hij tijdens het interview veel respect had voor Malan. In zijn inleiding schrijft hij: ‘Dat onder al deze bezigheden dr Malan nog tijd had voor een gesprek met een bezoeker uit Holland mag uitgelegd worden als een bijzondere onderscheiding voor ons land en ons maandblad.’[14] In het artikel wordt vervolgens gesproken over de ‘nauwe, soms onzichtbare maar niettemin wezenlijke banden tussen Nederland en Zuid-Afrika.’[15] Ook wordt onder de aandacht gebracht dat Malan ‘niet verwonderd [was] te vernemen, dat onder de huidige omstandigheden vele Nederlanders hun land willen verlaten en dat het eerste land waarop hun keuze valt om een nieuwe toekomst te maken Zuid-Afrika [is].’[16] Hij realiseerde zich dat ‘Zuid-Afrika het natuurlijke, tweede, vaderland van de Nederlanders’ was en hoopte dat veel Nederlanders de oversteek zouden maken. Verderop in het artikel is te lezen dat Zuid-Afrika ‘de steun van het Westen niet kan ontberen’ Malan heeft het in het artikel over de ‘Westelijke Unie’ die de ‘verenigde stamlanden van Zuid-Afrika’ zijn. Hiermee bedoelde hij niet alleen Nederland, maar ook Groot-Brittannië, Frankijk en zelfs Duitsland.[17]

Hierdoor wordt duidelijk dat Malan op een andere manier naar Nederland keek dan Nederlanders naar Zuid-Afrika. Malan ziet Nederland slechts als deel van de oorspronkelijke stam, net zozeer als Engeland, Frankrijk en Duitsland. Zeker dit laatste lag erg gevoelig omdat de Tweede Wereldoorlog net was afgelopen. Hij toont tegelijkertijd wel begrip voor Nederlanders die Zuid-Afrika als tweede vaderland zien. Dit laat opnieuw zien dat er vanuit Zuid-Afrika op een hele andere manier naar Nederland werd gekeken dan andersom.

In de jaren die volgden na het interview namen de culturele betrekkingen alleen maar toe. De herstelde banden werden in 1951 bezegeld met een ‘Cultureel Accoord’ dat ‘beoogt kennis en begrip over en weer te bevorderen op alle gebieden des levens.’[18] Dat dit goed ontvangen werd in Zuid-Afrika was te lezen in de Zuid-Afrikaanse nieuwsbladen.[19]

Een cultureel hoogtepunt: het Van Riebeeck-jaar

Daarnaast ontstond er langzaam maar zeker meer aandacht voor de Van Riebeeckfeesten die in 1952 plaatsvonden. In dat jaar werd in beide landen met uitbundige festiviteiten gevierd dat Jan van Riebeeck exact 300 jaar eerder voet aan land zette op Zuid-Afrikaanse bodem. Deze festiviteiten kunnen worden gezien als het hoogtepunt in de relatie tussen Nederland en Zuid-Afrika in de tweede helft van de twintigste eeuw. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het aantal Nederlanders dat in 1952 naar Zuid-Afrika migreert. Ook in het Maandblad wordt uitgebreid stilgestaan bij Van Riebeeck. In april 1952 verschijnt er een speciaal themanummer dat helemaal in het teken staat van zijn nalatenschap voor Nederland en Zuid-Afrika. Dit verklaart de enorme piek in de berichtgeving over stamverwantschap dat jaar in grafiek 2. 

Jan Donner, voorzitter van de Commissie van advies en coördinatie ten dienste van de culturele betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika en tevens voorzitter van de Hoge Raad, schreef een inleiding voor dit themanummer. Hierin onderstreepte hij dat 6 april 1652 een belangrijke datum was in de staatkundige geschiedenis van Nederland. Hij noemde het een begin van de ‘volksplanting’.[20]

    Nederlandse vrijheidszin brak zich baan in de ‘grote trek’, welke door velerlei wederwaardigheden heen het aanschijn gaf aan twee republieken, door Nederlandse tradities, ook in staat- en rechtskundig opzicht, beheerst. De ondergang van die republieken, bij de wending van de 19e eeuw, heeft Nederland destijds diep geschokt. En toch werd zelfs daarmede de lijn van 1652 niet verbroken.[21]

Als voorbeeld waarin dit in 1952 nog steeds zichtbaar was, noemt Donner de Afrikaner taal ‘in een streven om, hoezeer de oorsprong niet ontrouw, datgene te openbaren, wat in de gang der ontwikkeling als eigen was verkregen’.[22] Donner onderstreept hier dat ondanks grote tegenslagen en uitdagingen, de band tussen Nederland en de Afrikaners er altijd geweest is. Beide culturen hebben veel gemeen. De Nederlandse vrijheidszin tegen buitenlandse onderdrukkers is ook te terug te zien in de strijd die de Afrikaners voerden tegen de Britten. Dit versterkte de band. Maar als belangrijkste verbindende factor noemt Donner de overeenkomst in taal. Het artikel probeert te laten zien dat Nederlanders en Afrikaners ondanks de turbulente geschiedenis nog steeds één en hetzelfde volk zijn.

In dit aprilnummer van 1952 worden in totaal 19 artikelen gewijd aan de stamverwantschap en de warme banden tussen Nederland en Zuid-Afrika. Niet alleen Nederlanders nemen de pen ter hand. Er zijn ook Afrikaners die in hun eigen taal artikelen publiceren. Bijvoorbeeld de Zuid-Afrikaanse dichter en hoogleraar Zuid-Afrikaanse letterkunde, geschiedenis en cultuur Nicolaas van Wyk Louw, die net als Donner stilstaat bij het belang van de taal voor beide ‘volkeren’ en die benadrukt hoe bijzonder de band tussen de Nederlanders en de Afrikaners was en is. Hij schreef:

    Naas hierdie viering in Suid-Afrika het daar ’n klein wonder ontstaan: dat ook in die Nederlander – In Nederland en Vlaandere – die geboorte van daardie verre suidelike staat so feestelik gedenk word. Dit is iets wat by die Afrikaner ’n groot erkentlikheid laat wakker word; en daarmee saam ’n nuwe besinning op sy eie oorspronge. Dit is iets vreemds dat een land ’n ander se geboorte feestelik vier. Maar dit wys op die unieke verhouding wat daar tussen Nederland en Suid-Afrika bestaan. Net soos Nederlands en Afrikaans twee afsonderlike tale is en tog so verbind dat die verskil geen skeiding tussen ons volke krijg nie. So is die Afrikaanse en die Nederlandse volke apart maar ongeskei.[23]

Van Wyk Louw erkent hier dat beide landen op een bijzondere manier verbonden zijn en dat de taal daarbij een belangrijke rol speelt. Het gevoel van een gemeenschappelijke afkomst van de Afrikaners en Nederlanders komt hier minder duidelijk naar voren. Er bestaat wel een duidelijk gevoel van verbondenheid, zoals bijvoorbeeld tussen twee vrienden, maar hij spreekt van twee aparte volken. In het vervolg van het artikel zet Van Wyk Louw uiteen wat dit gevoel van verbondenheid tussen Nederland en Zuid-Afrika voor hem betekent:

    Dit kan nie beteken dat elke lid van albei volke gedurig bewus is van ’n vriendskaplike gevoel teenoor elke lid van die ander nie. Laat ons dit reguit erken: onder normale omstandighede dink die gemiddelde Afrikaner selde aan Nederland en die gemiddelde Nederlander selde aan Suid-Afrika; en laat ons verder erken: wanneer ons aan mekaar dink, staan die gemiddelde Afrikaner soms krities – af en toe miskien selfs nors – teenoor Nederland, en die gemiddelde Nederlander dikwels krities – en soms vyandig – teenoor Suid-Afrika. ‘Vriendskapsbande tussen twee volke’ kan alleen beteken dat daar altyd onder die bestes van albei volke mense is wat helder bewus is van hoeveel die twee volke oor en weer vir mekaar beteken, mense by wie soms die begrip van ‘Kultuurbande’ omgesit is in die gevoel van ’n intellektuele liefde; en dat ook die gewone mense van albei volke soms liefde en soms wrokkigheid teenoor die lede van die ander volk kan voel, maar nooit ’n volkome onverskilligheid nie.[24]

Deze analyse over de relatie tussen Nederlanders en Afrikaners lijkt een stuk harder dan die van Donner in dezelfde uitgave. Van Wyk Louw schrijft dat de relatie niet alleen maar rozengeur en maneschijn is. Hij benoemt echter ook meteen dat dit geen probleem hoeft te zijn in de relatie. Dit is een heel ander verhaal dan dat van professor Wijnhold uit 1947 die nog kritisch was op de houding van de Nederlanders ten opzichte van de Afrikaners. Het Nederlandse volk moest volgens hem meer rekening houden met de Afrikaners, terwijl Van Wyk Louw juist schrijft dat er meer begrip moet worden getoond voor de wederzijdse situatie.

Het van Riebeeckjaar vormde het hoogtepunt in de berichtgeving over het idee van stamverwantschap in het Maandblad Zuid-Afrika. Hierna namen de aantallen berichten waarin over stamverwantschap wordt geschreven, af. Het blijft wel altijd een rol spelen. In 1953 besteedt het Maandblad bijvoorbeeld veel aandacht aan de Zuid-Afrikaanse hulp na de watersnoodramp.[25] ‘Nederland is zich bewust van deze hulp uit het stamverwante land’ is te lezen in het Maandblad van juni 1953. Vervolgens wordt er een dankwoord gepubliceerd van Prins Bernhard dat hij schreef in de hoedanigheid van voorzitter van het Nederlandse Rampenfonds, dat eerder verscheen in de Zuid-Afrikaanse krant Die Transvaler.[26]

De hulp die Zuid-Afrika gaf na de watersnoodramp geeft goed weer dat de relatie tussen beide landen nog steeds goed was. Daarnaast onderstreept dit het argument dat het gevoel van verbondenheid vooral werd versterkt in noodsituaties.

Het Nieuwe Normaal

Vanaf de Van Riebeeckviering ontstond er een stabilisatie in de verhoudingen tussen Nederland en Zuid-Afrika. Ondanks de eerdere terughoudendheid van Malan ten opzichte van Nederland en Nederlandse immigratie ontstond er een vorm van spreken waarin de ideeën van stamverwantschap die extra tot uitdrukking waren gebracht tijdens de viering als een vanzelfsprekendheid golden die niet altijd benoemd hoefde te worden. ‘Stamverwantschap’ werd gemobiliseerd indien een land het andere nodig had. Zoals bij de watersnoodramp, of als migratiebestemming na de oorlog.

Na 1955 wordt het begrip minder vaak aangehaald in het Maandblad doordat de onderlinge verhoudingen bekoelden. Een andere reden waarom er minder aandacht werd besteed aan stamverwantschap kan komen door de berichtgeving over de Apartheid. Vanaf 1955 begon er in Nederland steeds meer kritiek te ontstaan op het Apartheidsregime in Zuid-Afrika. Dit is ook terug te zien in de berichtgeving in het Maandblad. Vanaf 1955 worden er meer artikelen gewijd aan de Apartheid dan aan stamverwantschap.[27]

Er verschijnen nog wel artikelen waarin het onderwerp naar voren komt. Maar vaak zijn dit boekbesprekingen, reisverslagen, of gaat het over nieuwsberichten die te maken hebben met andere ‘culturele’ nieuwtjes die betrekking hebben op beide landen. Zoals bijvoorbeeld in de nummers van oktober en november 1957, waarin werd bericht over twee ‘model-Dromedarissen’ die via de KLM naar Zuid-Afrika werden vervoerd. Het ging hier om zilver vergulde modeluitvoeringen van het schip waarmee Van Riebeeck de oversteek maakte naar Zuid-Afrika en die vanuit Nederland cadeau werden gedaan aan het ‘stamverwante’ land.[28]

In grafiek 2 is te zien dat de berichtgeving over de stamverwantschap in 1958 een opleving lijkt te maken. Dit is echter te wijten aan een advertentie van de NRC, die tweemaandelijks verschijnt in het tijdschrift. De krant maakt reclame voor haar weekeditie die per luchtpost naar Zuid-Afrika gestuurd wordt.[29]

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de beeldvorming over het idee van de stamverwantschap tussen Nederland en Zuid-Afrika in het Maandblad Zuid-Afrika in de periode van de Tweede Wereldoorlog tot 1960 sterk schommelde. In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog was er veel aandacht voor het idee van stamverwantschap. Het doel van zowel Nederland als Zuid-Afrika was om de banden zo snel mogelijk te herstellen, het idee van stamverwantschap was daar een instrument voor. Over het algemeen lukte het herstel van die band in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog aardig. Dit is bijvoorbeeld terug te zien in het aantal Nederlandse migranten dat de oversteek naar Zuid-Afrika maakte.

In 1948 kwam de nationalistische leider Malan aan de macht. In Nederland werd hier vol verbazing en met enige argwaan op gereageerd. Met de oorlog nog vers in het geheugen zat men niet te wachten op een sterk nationalistische leider. Al snel wist Malan het vertrouwen van de Nederlanders te winnen door een ‘welwillendheidsbezoek’ aan Nederland en een artikel in het Maandblad.

Tot de uitgebreide viering van de Van Riebeeckfeesten in 1952 wordt er veel bericht in het Maandblad over op welke manier de banden tussen Nederland en Zuid-Afrika moesten worden aangehaald. Nederlanders stelden zich hierbij in het Maandblad dienstbaar op, al was de reikwijdte van die dienstbaarheid beperkt, gezien de kritiek die door Afrikaners werd gegeven op hautaine omgangsvormen van Nederlanders die recent gemigreerd waren.

Het feestjaar vormde een hoogtepunt in de relatie tussen Nederland en Zuid-Afrika, al blijft de toon in de berichtgeving verschillend. Waar Nederlandse schrijvers vooral verzoenend wilden zijn, waren de Afrikaners kritischer op de relatie en de verhoudingen onderling. Toch zorgde het herstelde politieke vertrouwen tussen de landen, waarvoor mede de notie stamverwantschap, en ook de Van Riebeeckviering, ingezet werden, voor een nieuwe toenadering van de relatie. Stamverwantschap was daarbij een vanzelfsprekendheid die het niet meer nodig had om extra benadrukt te worden. Er bleven nog wel regelmatig artikelen verschijnen waarin het concept een rol speelt. Vaak ging het daarbij om de interpretatie van de verhoudingen of werd er een verslag geschreven van een gebeurtenis waarbij het idee van stamverwantschap terugkwam.

Toch was de nieuwe verstandhouding geen lang leven beschoren. Al in de jaren vijftig werd er in toenemende mate bericht over apartheid. Die zou na de opstand in Sharpeville in 1960 de verhoudingen opnieuw op scherp zetten. Maar daarbij was het vanuit Nederlands perspectief belangrijker om distantie te creëren, in plaats van verwantschap te benadrukken. In een volgend artikel wordt duidelijk hoe de beeldvorming over apartheid veranderde in het verdere verloop van de twintigste eeuw. 

Tekstvak: Figuur 1: Advertentie van N.R.C. dat tweemaandelijks verscheen in het Maandblad 1958
Figuur 1: Advertentie van N.R.C. die tweemaandelijks verscheen in het Maandblad 1958

[1] Bart de Graaff, De Mythe van de Stamverwantschap (Amsterdam: Vrije Universiteit, 1993), 23.

[2] Barbara Henkes, ‘Mag ons Daarop ’n Toekoms Bou?’, Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis 7, nr. 3 (2010): 72, 7; https://doi.org/10.18352/tseg.382.

[3] Marise Sperling, ‘“Die wit man altyd baas wees”. De beeldvorming van de apartheid in Zuid-Afrika door Trouw en de Volkskrant in de periode 1948-1994’, TMG Journal for Media History 13 (1 juni 2010); https://doi.org/10.18146/tmg.575.

[4] Henkes, ‘Mag ons Daarop ’n Toekoms Bou?’, 20.

[5] ‘Zuid-Afrika Revidius,’ Maandblad Zuid-Afrika, vol 23, nr. 1 (januari 1946), 2.

[6] [P.J. Van Winter], ‘Nederland en Zuid-Afrika’, Maandblad Zuid-Afrika, vol 23, nr. 1 (januari 1946), 2.

[7] Zie bijvoorbeeld P.J. Meyer, ‘Die eerste Dietse Studiereis na die Nederlande,’ Maandblad Zuid-Afrika (maart 1935); J.H. de Bussy ’Zuidafrikaanse bezoekers in Nederland,’ Maandblad Zuid-Afrika (maart 1938), 35.

[8] H. Bloem, ‘Zuidafrikaansche Studentendagen’, Maandblad Zuid-Afrika (augustus 1946), 36-37.

[9] Heiko Wijnhold, ‘Geestelijke Factoren in de Handel met Zuid-Afrika’, Maandblad Zuid-Afrika (juni/juli 1947), 40.

[10] Henkes, ‘Mag ons Daarop ‘n Toekoms Bou?’, 20.

[11] Henkes, ‘Mag ons Daarop ’n Toekomst Bou?,’ 24.

[12] ‘Dr. Malan in Nederland’, Maandblad Zuid-Afrika (juni 1949).

[13] Om deze grafiek te maken zijn alle uitgave van het Maandblad tussen 1946 en 1960 doorgenomen. Gezocht is op de zoekwoorden: stam, verwant en Van Riebeeck. Vervolgens zijn alle artikelen geanalyseerd waar de notie van stamverwantschap zoals beschreven in dit onderzoek terugkwam.

[14] H. Bloem, ‘Dr D.F. Malan over de Betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika. Een Onderhoud met de Eerste Minister’, Maandblad Zuid-Afrika (januari 1950).

[15] H. Bloem, ‘Dr D.F. Malan’.

[16] H. Bloem, ‘Dr D.F. Malan’.

[17] H. Bloem, ‘Dr D.F. Malan’.

[18] ‘Het Cultureel Verdrag’, Maandblad Zuid-Afrika (juli 1951).

[19] ‘Het Cultureel Accoord: ZuidAfrikaanse Persstemmen’, Maandblad Zuid-Afrika (augustus 1951).

[20] Jan Donner, ‘Ten Geleide’, Maandblad Zuid-Afrika (april 1952).

[21] Jan Donner, ‘Ten Geleide’.

[22] Jan Donner, ‘Ten Geleide.’.

[23] Nicolaas van Wyk Louw, ‘’n Afrikaner sien die Van Riebeeck-Feeste in Nederland’, Maandblad Zuid-Afrika (april 1952).

[24] Nicolaas van Wyk Louw, ‘’n Afrikaner sien die Van Riebeeck-Feeste in Nederland’.

[25] Jan Donner, ‘Ten Geleide’.

[26] ‘Zuid-Afrika en de Stormramp: Nederlandse dank’, Maandblad Zuid-Afrika (juni 1953).

[27] Dit zal in een later stadium uitgebreider geanalyseerd worden.

[28] ‘Twee Drommedarissen naar Zuid-Afrika’, Maandblad Zuid-Afrika (september 1957).

Meer nieuws

9 april 2024, Actueel
In Memoriam Bart de Graaff
Onverwacht is in Pretoria de historicus dr. B.J.H. (Bart) de Graaff (64) overleden. Prof. dr. G.J. Schutte schreef een In Memoriam, ter nagedachtenis.
4 april 2024, Actueel
Augure, het speelfilmdebuut van Baloji
Imagine Filmdistributie brengt Augure (Omen) op 18 april uit in de bioscopen. Het speelfilmdebuut van de Belgisch-Congolese filmmaker, muzikant en kunstenaar Baloji werd in Cannes bekroond met de New Voice Prize. In een magisch-realistisch Congo kruisen de paden van vier personages, die door hun familie en gemeenschap als heksen of tovenaars worden beschouwd. Alleen door wederzijdse hulp […]
2 april 2024, Actueel, Persbericht
Absent Presences
On 2 April 2024, the third volume of the Zuid-Afrikahuis (SZAHN) series was launched under the title Absent Presences: Decolonizing our Views of the Zuid-Afrikahuis and its Collections. The project was part of the events that commemorated the centenary residence of the Zuid-Afrikahuis (South Africa House, ZAH) in the canal house on the Keizersgracht 141, in […]

Bezoekadres

Keizersgracht 141-C
1015 CK Amsterdam
+31(0)20-6249318

Openingstijden

Vragen en afspraken

Neem contact op

Volg ons