Archief

Hollandse onderwijzeressen naar Transvaal

11 januari 2024
Auteur: Dr. G.J. Schutte
Foto: Staatsmodelschool [fotocollectie Zuid-Afrikahuis]

Delen:

Enkele tientallen van de ruim 300 Hollandse onderwijsgevenden die in de jaren 1880-1905 naar Transvaal trokken waren vrouw. Een aantal ging samen met hun echtgenoten, soms ook met hun kinderen, maar de meesten waren single. Traditioneel werden ook in Zuid-Afrika de jongste leerlingen toevertrouwd aan onderwijzeressen, maar ook vakken als handwerken en muziek (zang) in de hogere klassen werden door vrouwen verzorgd.

Er waren echter ook specifieke meisjesscholen waar Engels werd gesproken aan de Kaap. Daar werden juist de wat oudere meisjes uit de ‘betere’gezinnen onderwezen. In september 1883 opende in Pretoria de onlangs uit Groningen overgekomen mevrouw Fockens-Kloek, met medewerking van haar muzikale (stief-)dochter Martha, een school voor meisjes. Een groot succes werd het niet. De school bestond maar een handvol jaren.  

Mej. Van Pommeren 

Maria Elisabeth van Pommeren, op 1 oktober 1841 te Groningen geboren als dochter van een Kapitein bij de Infanterie, opgeleid voor het onderwijs en met ervaring als gouvernante, reisde in 1877 naar Zuid-Afrika. Op 1 juni 1884 schreef zij aan de Amsterdamse onderwijsspecialist H.J. Emous dat ze de afgelopen drie jaren leiding had gegeven aan een particuliere school te Fauresmith (Oranje Vrijstaat). Het was een ‘private school’, eigendom van een predikant: ‘U heeft geen denkbeeld van den treurigen speculatiegeest en de heerschzucht der predikanten in dit land, al hebben ze alle den naam van orthodox. De eene speculeert in de diamantvelden, de ander neemt bestellingen aan voor rijtuigen, een derde voor piano’s, weder een andere voor paarden enz.’ Alles ging om geld, ontdekte zij, ten koste van het onderwijs en de leerlingen. Toen ze ontslag nam sloot de eigenaar de school gewoon. Wat moesten die meisjes nu? Op aanraden van het schoolhoofd Wessel Louis in Pretoria opende Van Pommeren daar in 1884 een school voor meisjes, dames in de dop. De school van mej. E.M. van Pommeren werd in Pretoria een bekende instelling.

In de jaren ’90 zocht zij een opvolgster, maar uiteindelijk zou zij  de school in1893 sluiten en ging zij terug naar Nederland (zij woonde vanaf augustus 1894 tot haar overlijden op 27 maart 1905 in Brummen). Het Departement van Onderwijs stimuleerde de oprichting van de zogenoemde Staatsmeisjesschool, die de functie van de school van Van Pommeren feitelijk overnam en in 1894 werd geopend.   

Fauresmith First-Class Girls School, 1881[ titelpagina ] – foto van Archief nr 2603 

Staatsmeisjesschool 

In 1891 had Van Pommeren voor versterking van haar school gecorrespondeerd met een onderwijzeres met de aktes Frans en Nederlands, mej. C.R. Roodhuyzen; ze werden het echter niet eens. Enkele jaren later kwam Roodhuyzen toch naar Pretoria en werd zij er directrice van de Staatsmeisjesschool, die met name ook de opleiding van onderwijzeressen ging verzorgen. Ze gaf de school een stevig fundament. Er was in het snel groeiende en moderniserende Transvaal duidelijk behoefte aan zo’n school.

Bij de opening in oktober 1894 waren er 71 leerlingen, in september 1895 reeds 129. Enkele tientallen woonden intern. Ook kende de school een aantal beursstudentes. Lang bleef Roodhuyzen niet directrice omdat zij in 1896 trouwde met Jan Lub, een Hollandse onderwijzer die later een bekend schrijver werd. Getrouwde vrouwen mochten een dergelijke  functie immers niet vervullen. Haar opvolgster werd mej. A.E. Adriani, lerares met aktes voor alle moderne talen. Zij kwam eind 1896. In oktober 1899 zou  het gebouw van de Staatsmeisjesschool een hospitaal voor gewonde soldaten worden. Het onderwijs werd beëindigd en Adriani beheerde het hospitaal totdat de Engelsen de zeggenschap in Pretoria kregen. In 1901 werd zij hoofd van de Uitkomstschool in Ermelo (Transvaal). 

Echtgenote en onderwijzeres 

Roodhuyzen vond in Transvaal een partner, de onderwijzeres M.G. Derwig-Honings uit Utrecht. Zij arriveerde met haar man (de onderwijzer P.J. Derwig) en kinderen in juni 1899. Nauwelijks gevestigd toen de oorlog begon, schreef mevrouw Derwig in 1902 aan H.J. Emous, die betrokken was bij het steunfonds voor  geëmigreerde onderwijzers. Haar man ‘trok met de boeren mee uit’ op commando en zij ‘bleef bij huis en (gaf) school en catechisatie, tot de Britsche troepen haar meenamen naar het kamp bij Heidelberg. Daar wij met den vrede niet wisten waarheen te gaan, daar ons huis en huisraad alles is verbrand, besloot mijn man mij met de kinderen voor eenige maanden naar Holland te zenden’.

Staatsmeisjesschool, Pretoria [fotocollectie Zuid-Afrikahuis] 

Zij hoopte bij haar ouders in te trekken en ‘daar te blijven tot ons vierde kind geboren was, maar aangezien ik mijn oude moeder bijna volslagen krankzinnig heb terug gevonden is het niet mogelijk langer hier te blijven. Zij kent mij nooit, houdt mij voor al wat slecht is en ben met al die kinderen alleen in haar huis gekomen om haar te bestelen. Treurig zijn soms de tooneelen’. Intussen werd slechts een klein deel van de salarissen uit de oorlogsjaren betaald. Er was dan ook  geen geld om hier te leven of om terug te reizen naar Zuid-Afrika. 

Volhouden. Mej .T. Osnabrugge 

Onderwijzeressen die omstreeks 1900 het avontuur van de emigratie naar Zuid-Afrika aandurfden, waren uiteraard geen doetjes. Maar het was wel de tijd van het victoriaanse ethos en het Amsterdamse Fonds voor het Hollands Onderwijs in Zuid-Afrika probeerde derhalve steeds onderwijzeressen in gezelschap van een andere onderwijzeres of onderwijzer te laten reizen. Emous had genoeg brieven (van mannen en vrouwen) waarin gewezen werd op de weinig vrouwvriendelijke sfeer op emigrantenboten. Nooit derde klas reizen voor vrouwen op de boot van Southampton tot Kaapstad, was het advies. Ik kan 12 september vertrekken, schreef mej. T. Osnabrugge in 1903 aan Emous, en op de boot liefst in dezelve hut met een vrouw en een kind. ‘Ik heb echter geen cent voor geld onderweg, weet U een oplossing?’  

Osnabrugge was een ervaren reizigster, zij was in 1898 al eens naar Transvaal gereisd, maar in 1900/01 door de Britten teruggestuurd.  Zij ging nu opnieuw naar Johannesburg, waar haar (ongehuwde) broer woonde. Hij was voor de oorlog in de Transvaal werkzaam bij de NZASM en in 1900 het land uitgezet. Nu was hij sinds een halfjaar weer terug in de Transvaal, ‘Gelukkig heeft hij een goede baan bij de Railway’, schreef zijn zus, die bij hem ging wonen. Dit was belangrijk omdat men op een CNO-school (een private Vrije Christelijk-Nationale School) werkte uit liefde. Van het salaris kon men niet rondkomen. Osnabrugge werkte op de school in Vrededorp (Johannesburg).

In 1904 werd zij zelfs hoofd van die school. In november 1904 schreef zij een rapport over de toestand van de CNO-scholen in Johannesburg:  ‘Onderstaande niet publiceren, of zonder namen. De situatie is gewoon slecht, men mag al dankbaar zijn als men 8 Pond Sterling in de maand krijgt, terwijl 15 nodig is. Ik ben Schoolhoofd, maar krijg 10 Pond, op een school met 100 leerlingen. Collega Meijer, in een andere wijk van Johannesburg [Fordsburg] redt het, met een school in een meer bevolkte wijk en met een meer bemiddelde kerkgemeente. J. van Bruggen heeft zijn school in Braamfontein met veel Hollandse gezinnen en de ouders van zijn kinderen kunnen relatief beter betalen. Thomassen, ook in Johannesburg, werkt op een Engelsche school, al vanaf midden in de oorlog; hij verdient sindsdien al goed, ze hebben een boy (een zwarte bediende) en een hollandsche dienstmeisje, ze wonen groot en mooi. En dat nu zoo iemand nog zooveel schuldig is, vind ik schande, temeer daar hij altijd zoo met minachting over het CNO spreekt en er laag op neer ziet’. Over haar eigen situatie: ‘Mijn broer is nog altijd aan de Railway, doch ook dit is (het salaris) niet als vroeger’.

Staatsmodelschool [fotocollectie Zuid-Afrikahuis] 

Twee jaren ruim sukkelde mej. Osnabrugge voort, maar op 23 juli 1906 schreef zij: ‘dit is mijn laatste brief. Ik kom, D.V. wil, naar Holland terug. Ik heb mijn ontslag genomen. Hoe nu, hoor ik U zeggen: aangevraagd: is de school dan niet gevallen? Neen, nog niet, maar de zaak is deze: Mijn broer en zijne vrouw gaan naar Holland terug en zonder hen kan ik hier niet blijven, want dan kan ik niet bestaan. Hoop nog op hulp, maar anders ga ik na 1 oktober ontslag [nemen]. Er zijn best rijken, in Holland en ook hier, maar redden de school – de dominee zou het gemakkelijk kunnen doen. Maar hij doet het niet.’ In september 1906 verliet zij Zuid-Afrika en werd onderwijzeres in Heerenveen. 

Mej. C.A. Postema 

Mej. C.A. Postema was zeker geen doetje, maar wel gevoelig, beschermd opgegroeid, en tegelijkertijd ambitieus en volhardend. Haar dossier begon met een briefje uit Arnhem, ‘p.a. Baronesse Van Verschuer’, en een briefkaart uit het gasthuis van de YWCA te Southampton (15 januari 1898), waarop zij haar overtocht beschreef: ‘kalme zee, zeer luidruchtige passagiers, zodat ik zeer vermoeid hieraan kwam’. In Pretoria logeerde zij in de Staatsmeisjesschool en verving er en passant zieke leraressen.

Op 4 maart 1898, nog geen maand in Transvaal, beschreef zij haar werk- en woonadres bij Warmbad.’Commandant Potgieter haalde me uit Pretoria, mevr. P. is sterk Engels, hij minder. Heb zes leerlingen van 5 tot 15 jaar, ze hadden eerder een Engelse gouvernante. P. gelooft dat Dr. Mansvelt en zijne vrienden (het Dept. van Onderwijs) de boeren dom willen houden en ze alleen Hollandsch laten leeren. […] Over ’t algemeen zijn de Transvalers anti-Hollandsch gezind en toonen in hunne manieren en levenswijze sterk van een Engelsche geest doortrokken te zijn. Evenals de Engelschen houden ze dol van mooie kleeren, schitteren graag door zang en muziek; zuiver komt er niet op aan, als ’t maar effekt maakt. In sommige opzichten zijn ze beleefd, maar ook daarin kenmerkt zich oppervlakkigheid […] ik versta dat zoogenaamde laag Hollandsch (Afrikaans) niet en heb ook geen lust het te leeren’. Een stellig oordeel na twee, drie weken: geen wonder dat Hollanders parmantig werden genoemd.  

Hoewel kritisch en eigenzinnig, Postema had ook kwaliteiten als onderwijzeres, en ze was taai, ze bleef in Zuid-Afrika. Ze leerde mettertijd natuurlijk Afrikaans. Maar zij bleef lesgeven in het Nederlands, overtuigd van de noodzaak ervan voor de Afrikaner cultuur. Zij overleefde de oorlogsjaren en werkte zich op. In 1906 gaf zij les Nederlands op het Eunice Girls High School te Bloemfontein en later op diverse scholen in Transvaalse dorpen en nog later op de Girls High School te Kimberley (1917).  


Bronnen

  • Amsterdam: Zuid-Afrika Huis, Archief: Collectie H.J. Emous; Collectie N. Mansvelt.             
  • Literatuur: J. Ploeger, Onderwys en onderwijsbeleid in die Suid-Afrikaanse Republiek onder Ds. S.J. du Toit en dr. N. Mansvelt (1881-1900) (1952). 

Meer nieuws

2 mei 2024, Actueel
De poëtica van verwantschap
De sectie Nederlands van het Departement Moderne Talen van de Universiteit van Luik organiseert een lezing en een voorstelling met als titel “De poëtica van verwantschap: een postkoloniale verkenning van transnationale banden met Nederland”. De voorstelling vindt plaats op 16 mei, van 19u30 tot 21u30, in TURLg – Salle du Théâtre 1 (1B Quai Roosevelt, […]
9 april 2024, Actueel
In Memoriam Bart de Graaff
Onverwacht is in Pretoria de historicus dr. B.J.H. (Bart) de Graaff (64) overleden. Prof. dr. G.J. Schutte schreef een In Memoriam, ter nagedachtenis.
4 april 2024, Actueel
Augure, het speelfilmdebuut van Baloji
Imagine Filmdistributie brengt Augure (Omen) op 18 april uit in de bioscopen. Het speelfilmdebuut van de Belgisch-Congolese filmmaker, muzikant en kunstenaar Baloji werd in Cannes bekroond met de New Voice Prize. In een magisch-realistisch Congo kruisen de paden van vier personages, die door hun familie en gemeenschap als heksen of tovenaars worden beschouwd. Alleen door wederzijdse hulp […]

Bezoekadres

Keizersgracht 141-C
1015 CK Amsterdam
+31(0)20-6249318

Openingstijden

Vragen en afspraken

Neem contact op

Volg ons